Ablatie bij het Brugada syndroom

Ablatie bij het Brugada syndroom

Soms kan ablatie werken tegen hartritmestoornissen bij het Brugada syndroom. Hieronder lees hoe wat ablatie is.

Wat is ablatie?

Een ablatie is een behandeling die wordt toegepast bij ernstige hartritmestoornissen, wanneer medicijnen niet voldoende werken. Met een speciale katheter verhitten of bevriezen we (cryo-ablatie) het stukje hartweefsel dat hartritmestoornissen veroorzaakt. Hierdoor worden hartritmestoornissen als het ware uitgeschakeld.

Voor het onderzoek en de behandeling is een korte opname in het ziekenhuis nodig. Voor de ablatie bij het Brugada syndroom kan dit wel een paar dagen zijn. Op de dag van de behandeling moet u vanaf 0.00 uur ’s nachts nuchter zijn. Dat betekent dat u niet meer mag eten of drinken. Medicijnen mag u nog wel met een slok water innemen. Overleg met uw arts welke medicijnen u voor de behandeling mag innemen.

Afhankelijk van het soort hartritmestoornis begint een ablatie met een elektrofysiologisch onderzoek (efo). Met dit onderzoek stelt de arts vast welke ritmestoornis u hebt en waar die precies ontstaat. Meestal wordt de ablatie direct aansluitend aan het elektrofysiologisch onderzoek uitgevoerd, soms pas later. De arts legt u uit waarom uitstel nodig is. Bij andere ritmestoornissen zoals boezemfibrilleren beginnen we direct met de ablatie.

Bij opname vinden er een aantal onderzoeken plaats:

  • bloedonderzoek
  • een hartfilmpje (ecg)
  • lichamelijk onderzoek
  • Tijdens de behandeling
  • Tijdens de ablatie ligt u op een operatietafel. Afhankelijk van het soort hartritmestoornis krijgt u voor de behandeling een plaatselijke verdoving of een roesje. De cardioloog bespreekt dit met u.

De cardioloog prikt na de verdoving het bloedvat in de lies aan en schuift een aantal katheters (slangetjes) met een elektrode door de bloedvaten naar uw hart. Eerst wordt met de katheters bepaald waar in de hartspier de ritmestoornis ontstaat. Als dat bekend is, begint de cardioloog met de ablatie.
De ablatie bij Brugada syndroom is veel uitgebreider en bevat ook het aanprikken van het hartzakje door een prik midden op de borst. Dan wordt een katheter opgevoerd en wordt aan de buitenkant van het hart, meer specifiek op het bovenste stukje van de rechter hartkamer, geableerd. De ingreep vindt ook onder algehele narcose plaats.
Een ablatie is millimeterwerk. Daarom kan de behandeling meerdere uren duren. Afhankelijk van de ritmestoornis moeten er een of meerdere littekens gemaakt. Het aanbrengen van de littekens voelt u als een warm of branderig gevoel, dat soms pijnlijk is.

Het is belangrijk dat u aangeeft als het pijnlijk is. U krijgt dat iets tegen de pijn.

Na afloop van de ablatie test de specialist of de hartritmestoornis is verdwenen. Hij dient medicijnen toe die de hartritmestoornis opwekken en wacht af wat er gebeurt. Het opwekken van de hartritmestoornissen kunt u als erg onprettig ervaren.

Na de behandeling

Na de behandeling drukt de arts het wondje in uw lies stevig aan. Daarna krijgt u in sommige gevallen een drukverband dat een aantal uren moet blijven zitten. U moet zes tot acht uur bedrust houden, maar soms ook tot de volgende dag. De arts informeert u hierover. Uw hartritme wordt na de behandeling via een monitor bewaakt.

Meestal mag u de dag na de behandeling weer naar huis.

Controle

U komt een of enkele keren naar de polikliniek voor controle. De eerste controle is meestal binnen twee tot drie maanden. Hoe vaak de controles nodig zijn en hoe lang u onder controle blijft, is afhankelijk van de hartritmestoornis.

De cardioloog bespreekt met u of u na de behandeling nog medicijnen nodig heeft voor uw hartritme.

Misschien voelt u in het begin nog hartkloppingen of ‘overslagen’. De overslagen zijn meestal onschuldig. De hartkloppingen onderzoekt uw cardioloog via een hartfilmpje (ecg) of een holteronderzoek. Aan de hand hiervan beoordeelt hij of uw ritmestoornis is teruggekeerd. Meestal is dat niet zo.

Soms heeft een ablatiebehandeling eerst wel succes, maar komt de ritmestoornis later toch terug. Als uw klachten ernstig zijn, dan stelt de cardioloog waarschijnlijk voor om de behandeling te herhalen.

Bron: UMC Utrecht