Veelgestelde vragen ICD
Een ICD is een apparaatje dat ingrijpt bij gevaarlijke hartritmestoornissen. De ICD geeft een schok om het normale hartritme te herstellen. Hiermee voorkom je een hartstilstand. Een ICD bestaat uit 2 delen: het kastje en de elektrode(n) die voor de signalen van en naar het hart zorgen.
De afkorting ICD staat voor Implanteerbare Cardioverter Defibrillator.
Implanteerbaar: wordt onder de huid aangebracht
Cardioverter: het omzetten (converteren) van een afwijkend hartritme naar een normaal ritme
Defibrillator: het afgeven van een schok om het hart te defibrilleren
Brugadapatiënten met een hoog risico op ventrikeltachycardie of ventrikelfibrilleren krijgen een ICD. Voor hen is er namelijk geen medicijn dat voldoende bescherming tegen levensbedreigende ritmestoornissen biedt.
Bij een snelle ventrikeltachycardie of ventrikelfibrilleren trekken de kamers niet meer samen. De bloedsomloop ligt dan stil en het lichaam krijgt geen zuurstof meer. De patiënt wordt duizelig en verliest het bewustzijn. Er is sprake van een hartstilstand.
Een ICD reageert bij een levensbedreigende ritmestoornis van de hartkamers vrijwel onmiddellijk als hij een abnormaal snel kamerritme (tachycardie) of een chaotisch ritme van de kamer (fibrilleren) signaleert. Binnen 15 seconden geeft de ICD dan een schok. Indien nodig wordt dit met tussenpozen van 10 tot 15 seconden herhaald. Meestal is het hartritme na 1 of 2 schokken weer normaal.
Als de ritmestoornis in de hartkamers niet levensbedreigend is, probeert de ICD het hartritme met kleinere elektrische prikkels te herstellen. De ICD geeft alsnog een schok als de stoornis niet op de prikkels reageert of erger wordt. De ICD treedt ook in werking bij een te trage hartslag (bradycardie). Hij werkt dan als een normale pacemaker.
De implantatie van een ICD gebeurt grotendeels onder plaatselijke verdoving. Een ICD heeft 1 tot 3 geleidingsdraden (elektroden). Dit is afhankelijk van de hartziekte. Er wordt altijd een elektrode in de rechterkamer geplaatst. Soms zijn ook elektroden in de rechterboezem en/of op de linkerkamer nodig.
De ICD komt meestal onder het linkersleutelbeen. Bij mensen die de linkerarm veel gebruiken is dit soms het rechtersleutelbeen. Een enkele keer plaatst de arts de ICD in de buik. De cardioloog maakt een kleine holte onder de huid, waarin de ICD wordt geplaatst. Meestal wordt de ICD meteen bij de operatie aangezet en ingesteld. De arts voert een test uit om te kijken of de elektroden op de goede plek zitten en of de ICD de ritmestoornis herkent. Hiervoor wekt hij een kunstmatige hartritmestoornis op. Dit gebeurt onder lichte narcose.
De ingreep duurt meestal anderhalf tot twee uur. De implantatie van een biventriculaire ICD kost meer tijd, omdat er een extra elektrode geplaatst moet worden en het soms moeilijk is om de juiste plaats voor de linkerkamerelektrode te vinden.
De implantatie van een ICD brengt weinig risico’s met zich mee. De complicaties die soms optreden zijn:
- koorts: plotselinge hoge koorts direct na de implantatie wijst op een infectie, soms ontstaat deze zelfs enkele jaren na de implantatie
- klaplong: dit wordt gecontroleerd met een röntgenfoto
- infectie: neem contact op met de cardioloog als de wond rood, dik en/of pijnlijk wordt, of als er pus uit komt
- bloeding: neem contact op met de cardioloog als de wond dik en pijnlijk wordt, of als er bloed uitkomt
verplaatsing elektrode: wordt geconstateerd tijdens de eerste controles en indien nodig verholpen
Vaak voelt de patiënt de schok niet aankomen. Soms zijn er vooraf klachten zoals duizeligheid of hartkloppingen. Hoe veel en hoe vaak iemand een schok krijgt, verschil per persoon. Sommige ICD-dragers krijgen nooit een schok. De meeste patiënten voelen een ICD-schok als een harde slag of stoot midden op de borst en/of tussen de schouderbladen. Soms voelt iemand de schok niet, omdat hij door de ritmestoornis al buiten bewustzijn is geraakt.
Er zijn ook ICD’s die afwijken van de algemene beschrijving, omdat ze een extra functie hebben of anders worden geïmplanteerd:
CRT-D of biventriculaire ICD: een ICD voor mensen met hartfalen die niet alleen ingrijpt bij gevaarlijke ritmestoornissen, maar die er ook voor zorgt dat het hart efficiënter pompt. Dit wordt ook wel cardiale resynchronisatie therapie genoemd
S-ICD (subcutane ICD): bij deze ICD wordt er geen elektrode in of op het hart geplaatst, maar wordt de elektrode onder de huid aan de linkerkant van de borstkas vastgemaakt
uitwendige draagbare defibrillator: een soort vest dat men onder de kleding draagt en dat geschikt is voor tijdelijk gebruik. Deze defibrillator wordt ingezet wanneer de ritmestoornis misschien nog overgaat, of wanneer er om verschillende redenen niet direct een ICD geïmplanteerd kan worden
Na de implantatie blijft u meestal 1 of 2 dagen in het ziekenhuis. Voor het herstel na de operatie moet u 6 tot 8 weken rekenen. In deze weken moeten de elektroden de kans krijgen om vast te groeien in het hart. Houd daarom de volgende regels aan:
- vermijd rekken, strekken en ronddraaiende bewegingen van de arm boven schouderhoogte (ook niet zwemmen)
- til geen zware dingen en verricht geen zwaar werk met de armen (de onderarmen mogen wel bewegen)
- probeer de arm niet achter het te lichaam brengen, pas bijvoorbeeld op met het aantrekken van de jas
- vermijd knellende kleding in verband met irritatie van de wond probeer de arm wel te bewegen, anders ontstaan er mogelijk pijnklachten aan het schoudergewricht (frozen shoulder)
Een ICD moet regelmatig gecontroleerd worden. Hiervoor heeft de ICD-drager contact met de cardioloog en de ICD-technicus. De patiënt moet meestal 2 keer per jaar naar het ziekenhuis. De ICD-technicus controleert dan of de ICD goed werkt en of de instellingen juist zijn. Ook wordt de batterij van de ICD gecontroleerd. De cardioloog controleert het hart en het hartritme en leest de gegevens uit het geheugen van de ICD uit om te kijken of deze goed heeft gewerkt.
Bel altijd de cardioloog als:
- de ICD een schok heeft afgegeven
- de patiënt merkt dat hij of zij een ernstige ritmestoornis heeft
- als de patiënt (even) buiten bewustzijn is geraakt
- de ICD piept om aan te geven dat de batterijen opraken
- er ontstekingsverschijnselen zijn in de borst of buik (rode en opgezwollen huid)
Sommige medische behandelingen kunnen de werking van de ICD beïnvloeden. Dan zijn voorzorgsmaatregelen nodig of moet een alternatief voor de behandeling gezocht worden.
De patiënt overlegt vooraf met de cardioloog over de volgende onderzoeken of behandelingen:
- MRI
- een ultrakorte golf (UKG)-behandeling
- bestraling
- het vergruizen van een gal- of niersteen
- een ingreep onder algehele narcose
- een grote medische ingreep
Als de batterij van een ICD leeg is, dan moet de hele ICD vervangen worden. De levensduur van de ICD’s en CRT-D’s is 5 tot 10 jaar. De levensduur is afhankelijk van de instellingen van de ICD en hoe vaak de ICD een schok moet geven. CRT-D’s gaan over het algemeen minder lang mee dan standaard ICD’s.
Bij elke controle in het ziekenhuis en via telemonitoring wordt het energieniveau van de batterij gecontroleerd. Als het energieniveau beneden een bepaalde waarde komt, dan wordt de ICD op korte termijn vervangen. Dit gebeurt ruim op tijd, voordat de batterij leeg is. Als na controle blijkt dat de elektroden nog goed werken, dan worden deze weer aangesloten op de nieuwe ICD. Af en toe komt het voor dat de elektroden toch vervangen moeten worden.
Als een ICD-drager een hartstilstand krijgt, dan geeft de ICD automatisch een of meerdere schokken om het hart weer op gang te brengen. Mocht dit toch niet gebeuren, dan geldt de volgende instructie:
- wanneer iemand met een ICD onwel wordt: wacht eerst 2 schokken van de eigen ICD af. Meestal komt iemand dan bij
- geeft de ICD binnen 1 minuut geen schokken? Wacht dan niet langer af, zeker niet wanneer de patiënt bewusteloos raakt.
- Bel 112 of laat iemand anders dit doen en vraag om een ambulance.
- Start onmiddellijk met reanimeren.
Als het goed is geeft de ICD zelf een schok bij een hartstilstand. Mocht er toch een hartstilstand optreden, dan gelden er speciale instructies bij het gebruik van een AED:
- zorg ervoor dat er zo min mogelijk elektrische stroom dicht langs of door de ICD loopt. Plak een AED-elektrode daarom enige centimeters naast of onder de ICD
- zorg ervoor dat de AED minimaal 15 centimeter verwijderd is van de ICD
- Zelf voel je alleen een lichte tinteling als de ICD een schok geeft terwijl je bezig bent met reanimeren.
- Het is belangrijk om het ambulancepersoneel te vertellen dat de patiënt een ICD heeft. In het ziekenhuis moeten de instellingen dan nagekeken worden.
Moderne ICD’s zijn goed beschermd tegen invloeden van buitenaf. Een sterk elektromagnetisch veld kan de ICD toch storen. Als de ICD reageert op een magnetisch veld van een apparaat is dit meestal tijdelijk. Door weg te lopen van het apparaat, werkt de ICD direct weer normaal. Raadpleeg bij twijfel je arts.
Bij contactsporten (bal- of vechtsporten) kan een trap of klap op de plek van de ICD pijnlijk zijn. Meestal gaat de ICD hier niet van kapot. Er kan wel een elektrode beschadigen. Bespreek daarom met de cardioloog welke vormen van sport mogelijk zijn. Sommige activiteiten, zoals zwemmen of bergbeklimmen, zijn beter om te vermijden of om samen met anderen te doen. Bij deze activiteiten is het gevaarlijk om bewusteloos te raken.
Autorijden na implantatie van een inwendige defibrillator is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. In ieder geval is de patiënt gedurende een observatieperiode van 2 maanden na de implantatie of na een schok niet rijgeschikt.
Als na die 2 maanden bij de controle blijkt dat de ICD geen schok heeft afgegeven, ontvangt de patiënt van de cardioloog een geschiktheidsverklaring. Daarmee kan hij bij het CBR een rijbewijs aanvragen voor privégebruik (code 100) of beperkt beroepsmatig gebruik (code 101). Geeft de ICD na de observatieperiode opnieuw één of meer schokken, dan is de patiënt weer 2 maanden niet rijgeschikt. Een ICD-drager mag alleen nog gebruik maken van de rijbewijzen van Groep 1 (A, B, B+E). Voor de rijbewijzen van Groep 2, dus ook voor het zogenaamde Groot Rijbewijs, komt de ICD-drager niet in aanmerking.
Op de website van Stichting ICD-dragers Nederland vind je meer informatie over autorijden met een ICD.
Met een ICD mag je gewoon op vakantie. Ook met het vliegtuig. In geval van een schok of problemen met de ICD, kun je ook in het buitenland terecht in een ziekenhuis. De fabrikant van de ICD heeft de meest recente lijst van ziekenhuizen in de directe omgeving van je vakantieadres.
Op de website van de STIN staat nuttige informatie voor als je op vakantie gaat. Bijvoorbeeld een brief in diverse talen waarin staat dat je ICD-drager bent en de contactgegevens van alle ICD-fabrikanten.
Het oppakken van het dagelijks leven als ICD-drager levert meestal geen problemen op. In verband met de wondgenezing wordt meestal geadviseerd tot aan de eerste poliklinische controle niet te werken. De eerste weken is zwaar lichamelijk werk niet toegestaan.
Soms aanpassingen nodig
Apparatuur in werkplaatsen of fabrieken, grote generatoren, krachtcentrales en inductieovens kunnen de werking van de ICD beïnvloeden. In zo’n situatie is het verstandig om de werkomgeving te laten controleren op veiligheid voor de ICD voordat het werk hervat wordt. Wanneer voor het werk gebruik gemaakt wordt van een auto, dan moet rekening gehouden worden met de voorwaarden die hieraan gesteld zijn voor ICD-dragers. Ook werken op grote hoogten (bijvoorbeeld op een ladder) is risicovol vanwege de kans het bewustzijn en het evenwicht te verliezen door hartritmestoornissen en duizeligheid.
In enkele gevallen betekent het dragen van een ICD dat de patiënt ander werk moet gaan doen. De patiënt kan de mogelijkheden met de werkgever of arbo-arts bespreken.
Bij een heel slechte conditie van het hart, kan de ICD de ritmestoornis soms niet meer opheffen. De ritmestoornis blijft bestaan, en de ICD geeft nog een aantal keer een schok. Bij de meeste ICD’s is dit maximaal 8 keer.
Dit is een heel ingrijpende ervaring voor de patiënt en zijn naasten. Daarom is het te overwegen om de ICD uit te schakelen voordat het stervensproces begint. Bijvoorbeeld op het moment dat duidelijk is dat verlenging van het leven niet meer gewenst is. Bespreek dit tijdig met de arts en familie.
Ja, het kan zinvol zijn om als ICD-drager altijd iets bij je te dragen. Hier zijn verschillende mogelijkheden voor. Zie ook https://www.stin.nl speciaal voor ICD-dragers.
Zwangerschap geeft meestal geen probleem, maar wel even met cardioloog beleid/adviezen voor tijdens de bevalling afspreken. Hangt ook af van type ICD.