Klinische genetica
Als je je afvraagt of de aandoening of afwijking die je hebt erfelijk is, kun je dat laten onderzoeken. Je huisarts of specialist kan je doorverwijzen naar de afdeling Klinische Genetica voor erfelijkheidsonderzoek.
Inhoudsopgave
Klinische Genetica houdt zich onder andere bezig met:
- Het opsporen van een erfelijke aandoening, vaak door stamboomonderzoek en het opvragen van medische gegevens van familieleden.
- Het opsporen van de precieze oorzaak van erfelijke ziekten door DNA-onderzoek.
- Het bespreken van de uitslag van het DNA-onderzoek.
- Advies geven over gezondheidscontroles voor mensen met erfelijke aandoeningen.
- Advies voor familieleden.
- Het bespreken van de kans op herhaling van een erfelijke aandoening als je een actieve kinderwens hebt of zwanger bent.
- Het bespreken van de mogelijkheden voor het invullen van een kinderwens (denk aan een vlokkentest of bijvoorbeeld embryoselectie, ook wel PGT genoemd).
- In geval van zwangerschap: het geven van adviezen voor het kind en de mogelijkheid voor DNA-onderzoek na de zwangerschap.
SCN5A-genafwijkingen
Brugada-syndroom met een afwijking in het SCN5A-gen: welk soort afwijkingen zijn er?
DNA-afwijkingen in genen worden ingedeeld in verschillende klasses (zie ook www.erfelijkehartziekten.nl over het Brugada-syndroom):
1) een klasse 5, pathogene of zeker ziekte veroorzakende DNA variant: daarvan weten we zeker dat het een verhoogde kans geeft om een bepaalde ziekte te ontwikkelen.
2) een klasse 4, waarschijnlijk ziekte veroorzakende DNA variant: daarvan weten we met 90% zekerheid dat deze specifieke DNA variant tot ziekte leidt.
3) een klasse 3 DNA variant of VUS, variant of unknown significance: daarvan weten we de betekenis niet. Het kan een DNA variant zijn die tot ziekte leidt, maar het kan ook een onschuldige DNA variant zijn die geen verhoogde kans geeft op ziekte.
Als iemand met het Brugada-syndroom een klasse 5 DNA variant in het SCN5A gen heeft, is de oorzaak van zijn/haar Brugada-syndroom daarmee bevestigt. Bij iemand met een klasse 4 of 3 DNA variant in het SCN5A gen is het waarschijnlijk/mogelijk dat de DNA variant in het SCN5A gen de oorzaak is, maar dat is nog niet (100%) zeker. De onzekerheid komt vooral door het feit dat die specifieke verandering in het SCN5A gen nog niet vaker gezien is.
In principe zullen familieleden alleen worden onderzocht op dragerschap van een DNA variant waarvan (bijna) zeker is dat het de oorzaak is van het Brugada-syndroom. In geval er een heel streke verdenking is dat de klasse 3 DNA variant in het SCN5A gen de oorzaak is voor het Brugada-syndroom, wordt soms ook genetisch en cardiologisch onderzoek aan de familie aangeboden. Dit advies zal in dat geval altijd door de klinisch geneticus gegeven worden. Het is in elk geval heel belangrijk om bij de familie van iemand met een klasse 3 of 4 DNA variant in het SCN5A gen goed te kijken of iemand die de aanleg niet heeft, ook geen afwijkingen op zijn/haar ECG heeft.

Brugada-syndroom met een (klasse 4 of 5) afwijking in het SCN5A-gen: adviezen voor de familie
Advies voor een voorspellende DNA-test vanaf de geboorte
Als een man of een vrouw met een klasse 4 of 5 SCN5A afwijking (en het Brugada-syndroom) een kindje krijgen, geldt voor het aanstaande kind het advies om zich hierop te laten testen vanaf de geboorte (1). De reden hiervoor is dat bij een klein deel van de kinderen met een SCN5A variant een verhoogde kans bestaat op het ontwikkelen van gevaarlijke ritmestoornissen bij koorts (2) . Daarom moeten kinderen met een SCN5A afwijking en koorts goed in de gaten gehouden worden in het ziekenhuis aan een monitor. De kans voor een kind om de erfelijke aanleg van zijn/haar vader of moeder te krijgen is 50%.
Een DNA-test bij kinderen na de geboorte kan op navelstrengbloed. Het is in dit geval belangrijk om tijdens de zwangerschap hierover contact op te nemen met de klinisch geneticus om hiervoor op tijd formulieren en een priksetje in huis te hebben. Voor vrouwen die zelf een klasse 4 of 5 SCN5A afwijking (en Brugada-syndroom) hebben, worden specifieke adviezen gegeven door de cardioloog en de gynaecoloog. Deze bepaalt ook of de moeder thuis mag bevallen of dat dat in het ziekenhuis moet. Hoewel het tijdens de zwangerschap niet bekend is of het kindje de aanleg van zijn/haar vader of moeder gekregen heeft, blijkt uit een literatuuronderzoek dat er geen aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico op hartritmestoornissen tijdens de zwangerschap. Er zijn voor het kindje in principe dan ook geen extra maatregelen nodig tijdens de zwangerschap (zie ook van der Crabben, SN, Kowsoleaa AIE, Clur SB, Wilde AAM. Pregnancy in women with Brugada-syndrome: is there an increased arrhythmia risk? A case-series report. J. Cardiovasc Electrophysiol. 2022 Jan; 33(1):123-127).
De uitslag van een voorspellende DNA-test voor de klasse 4 of 5 SCN5A variant duurt meestal 4 weken. De klinisch geneticus zal de uitslag bespreken en indien een kind of volwassene drager is deze verwijzen naar de (kinder)cardioloog voor verdere controles.
Controles
Voor kinderen en volwassenen die drager blijken, worden regelmatige controles bij de (kinder)cardioloog geadviseerd. Voor hen geldt bepaalde medicijnen te vermijden en bij koorts een ECG te laten maken en/of actief de koorts te verlagen.
Als een kind geen drager blijkt van de DNA variant van zijn/haar vader/moeder wordt geadviseerd om nog een keer een ECG te maken na het 18e jaar. Voor volwassenen geldt het advies, als ze geen drager zijn, om eenmalig een gewoon en een Brugada geplakt ECG te maken. Als ook dat normaal is, zijn regelmatige controles bij de cardioloog verder niet nodig. De reden dat we voor kinderen en volwassenen toch nog eenmalig een ECG adviseren is omdat naast het SCN5A gen andere, nog niet ontdekte, erfelijke factoren een rol spelen.
Brugada-syndroom zonder een afwijking in het SCN5A-gen
Als er bij het familielid met Brugada-syndroom geen afwijking in het SCN5A gen is gevonden, dan is ook er geen bloedtest (DNA-onderzoek) bij familieleden mogelijk. In dit geval zullen kinderen eenmalig gezien worden door de kindercardioloog voor een ECG en een Brugada ECG. Daarna hoeven ze niet gecontroleerd worden tot hun 18e jaar. Na het 18e jaar, dus voor volwassen familieleden van iemand met Brugada-syndroom, wordt naast het ECG en Brugada ECG dan ook een Ajmalinetest geadviseerd. Als iemand op deze testen geen afwijkingen heeft, kan de diagnose Brugada-syndroom niet gesteld worden en zijn regelmatige controles bij de cardioloog voor hen (en hun eventuele kinderen) niet nodig.

Kans op hartritmestoornissen bij (klasse 4 of 5) SCN5A variant
Als familieleden de (waarschijnlijk) ziekte veroorzakende SCN5A variant hebben, hebben zij ook een verhoogde risico om ook hartritmestoornissen te hebben of te ontwikkelen. Hoe hoog dat risico voor hen is, wordt vooral bepaald door hun ECG.
Er zijn namelijk mensen die wel DNA afwijking in het SCN5A gen hebben, maar geen afwijkingen op hun ECG. Voor een kind kan dit nog in de loop van zijn/haar leven veranderen, maar voor volwassenen over het algemeen niet. Daarnaast zijn er mensen die wel de DNA variant in het SCN5A gen hebben en niet een spontaan type 1 Brugada ECG, maar bijvoorbeeld een geleidingsvertraging of een heel trage hartslag (sinusbradycardie). Er zijn ook mensen die wel de erfelijke aanleg hebben, maar helemaal geen afwijkingen op hun ECG. Voor deze groep ligt de kans om gevaarlijke hartritmestoornissen te ontwikkelen een stuk lager dan mensen met een spontaan type 1 Brugada ECG. Wel gelden voor deze mensen allemaal dezelfde adviezen om bepaalde medicijnen te vermijden en bij koorts een ECG te laten maken en/of actief de koorts te verlagen.

Counseling van (de familie) van iemand met Brugada-syndroom
Het testen van familieleden vindt altijd plaats via de klinisch geneticus. Omdat er veel consequenties kunnen hangen aan het aantonen van dragerschap, is het belangrijk om dit van tevoren met mensen te bespreken. Ook indien mensen toch moeite hebben met de uitslag of het lastig vinden hoe dit te bespreken met hun familie, is begeleiding van die persoon heel belangrijk. De klinisch geneticus maakt altijd een familiebrief om uw familieleden te informeren en kan ook helpen de familiebrief in de familie te verspreiden als dit lastig is. Ook als mensen vragen hebben over de erfelijkheid bij een actieve kinderwens en/of vragen hebben tijdens de zwangerschap. Wij noemen dit counseling. U kunt uw cardioloog of huisarts vragen u te verwijzen naar de klinisch geneticus voor counseling.
Counseling valt (in de meeste gevallen) onder de basis zorgverzekering. Elk academisch ziekenhuis heeft een eigen afdeling Klinische genetica. Binnen de afdeling klinische genetica werken klinisch genetici die zich specifiek bezig houden met de erfelijke vormen van hartziekten; zij zijn cardiogenetici. Voor meer vragen over erfelijkheid in algemene zin, kunt u verder lezen op www.erfelijkheid.nl en ook op www.erfelijkehartziekten.nl
